Toen ik tien was ging ik regelmatig naar de Blokker. Zo kan ik mij een dag herinneren dat de lente net begonnen was. De deurmatten hingen aan een rekje op de stoep.
Ik struinde niet door de winkel, zoals ik normaal gesproken deed. Ik liep recht op de winkelbediende af. ‘Heeft u ook grafstenen?’
De man keek om zich heen. Grafstenen? Die hadden ze niet.
‘Wat is dat dan?’ Ik wees naar een rij glanzende bordjes die naast de balie hingen. Er stonden namen op zoals Fam. Mulder of Jan & Ria. Ze waren er in hard plastic of metaal.
Ik bestelde een bordje van metaal met sierlijke vormen.
De winkelbediende vroeg wat hij erop moest graveren.
‘Hier rust Snuffie,’ zei ik.
Snuffie was de enige thuis die jonger was dan ik. Terwijl ik vertelde over mijn schooldag, zat hij in zijn hok en kauwde op grijze brokjes. Of hij duwde met zijn snuit een bult zaagsel voor zich uit. Zijn lijf was log. Dat geldt voor alle cavia’s. Wanneer Snuffie losliep door de kamer, schoof zijn buik over de parketvloer heen. Mijn broers noemden hem een vrachtschip in een vaargeul. Hij liep altijd rechtdoor. Nooit in een bocht.
Als Snuffie aandacht wilde, maakte hij een oink-geluid. Bij acute honger legde hij het accent op de i-klank: oíínk – oíínk. Hij had een liksteen van zout en een plastic drinkfles met groene aanslag erin. Zijn mondhoeken waren ook groen. Dat kwam door de andijvie. Hij scheurde de bladeren aan stukken, zoals een leeuw een jonge impala verorbert.
Eens in de zes weken knipte ik zijn nagels. Die waren lang en krom. Het ging weleens mis, dat nagels knippen. Dan zat hij met een half ontstoken pootje in zijn kooi. Om het goed te maken gaf ik hem extra andijvie.
Snuffie overleed na een kort ziekbed. Het was een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Ik had in het dorp een gewonde duif op een parkeerplaats gevonden. Zo’n dorpse patatduif, geen houtduif. Ik nam de gewonde vogel mee naar mijn kamer en stopte hem in een kartonnen doos met wat hooi erin. Omdat duiven buiten wonen, liet ik alle ramen open. Ook toen ik naar school ging. Ook ’s nachts. De lente was nog pril. De duif was na een dag dood. Snuffie werd verkouden. Zijn hok stond recht onder het open raam. Zijn hele lijf rilde en hij had geen trek meer in zijn grijze brokjes. Zelfs andijvie liet hij in zijn kooi verleppen tot het aan het zaagsel vastplakte. De dierenarts kon niets doen. Of tenminste, dat zeiden mijn ouders. ‘Knaagdieren daar kunnen ze niets mee.’
Dus ging Snuffie dood.
Het duurde acht dagen voor de grafsteen klaar was. Er zat een plastic tasje omheen, zo eentje waar de wind doorheen waait. De winkelbediende overhandigde de bon. Vijftien gulden vijftig. Hij condoleerde mij niet eens.
Verschenen in Papieren Helden (2021)